Sir 37

1Ieder vriend zal wel zeggen: Ik heb ook vriendschap gehouden, maar menige vriend is alleen vriend met de naam. 2Blijft de droefheid niet tot de dood toe wanneer een metgezel en een vriend tot vijanden worden? 3O boze gedachte, vanwaar komt gij gerold om de aarde met bedriegerij te bedekken? 4Een metgezel leeft met zijn vriend in verheuging, en in de tijd van verdrukking zal hij hem tegen zijn. 5Een metgezel arbeidt met zijn vriend om des buiks wil, en neemt een schild tegen de vijand. 6Vergeet uw vriend niet in uw hart, en stel hem niet in vergetelheid, wanneer gij geld hebt. 7Beraad u niet met hem die u overdwars aanziet, en verberg uw raad voor degenen die u benijden. 8eenieder die raad geeft, verheft zijn raad, maar menigeen geeft voor zichzelf raad. 9Bewaar uw ziel voor de raadgever, en verneem eerst wat zijn behoefte is, want hij zal zichzelf raad geven, opdat hij niet misschien het lot over u werpe, 10En zegge tot u: Uw weg is goed, en stelle zich tegenover u om te zien hetgeen u overkomen zal. 11Beraad u niet met hem, die u overdwars aanziet, en verberg uw raadslag voor degenen, die u benijden; 12Noch met een vrouw, aangaande degene waartegen zij jaloers is; noch met een vreesachtige over de oorlog; noch met een koopman over de wissel; noch met degene, die koopt over de verkoop; noch met een nijdig mens over de dankbaarheid, noch met een onbarmhartige over de weldadigheid; noch met een luie over enig werk; noch met een huurling, die gij een jaar gehuurd hebt over de voleinding van het werk, noch met een trage huisknecht over veel arbeid. 13Acht op deze niet in een van al uw beraadslagingen, maar houdt u steeds bij een godvrezende man, van wie gij weet dat hij de geboden des Heren bewaart, die gezind is gelijk gij, en indien gij zoudt komen te struikelen, die met u bedroefd is. 14Blijf vast bij de raadslag uws harten, want gij hebt niemand getrouwer dan hem. 15Want de ziel van de man pleegt somtijds wat beters te verkondigen, dan zeven wachters die op een hoge wachttoren zitten. 16En in alle deze bid de Allerhoogste, opdat de waarheid uw weg recht make. 17Het begin van het werk is de rede, en beraadslaging gaat voor alle handeling heen. 18Het aangezicht is een teken van de verandering der vreugde. 19Vier soorten van dingen vertonen zich: namelijk het goede, het kwade, het leven en de dood en de tong is het, die gedurig daarover heerst. 20Daar is menig arglistig man, een onderwijzer van velen, en hij is zijn ziel niet nut. 21Daar is menigeen die wijsheid voorgeeft met woorden en is hatelijk; deze ontbreekt het aan alle wijsheid. 22Want hem is door de Here die genade niet gegeven, dewijl hij van alle wijsheid beroofd is. 23Menigeen is wijs voor zichzelf, en de vruchten van zijn verstand in zijn mond zijn prijzenswaardig. 24Een wijs man onderwijst zijn eigen volk, en de vruchten van zijn verstand zijn gewis. 25Een wijs man zal vervuld worden met zegen, en allen die hem zien, zullen hem gelukzalig prijzen. 26Het leven van een man heeft een getal der dagen, maar de dagen van Israël zijn ontelbaar. 27Een wijze zal heerlijkheid beërven onder zijn volk, en zijn naam zal in eeuwigheid blijven. 28Mijn kind beproef uw ziel terwijl gij leeft, en zie wat voor haar schadelijk is, en geef het haar niet. 29Want alle dingen zijn allen niet nut, en ieder neemt geen vermaak in alles. 30Zijt niet onverzadelijk in alle lekkernijen, en stort u niet heen op de spijzen. 31Want door veel spijs komt ziekte, en de onverzadelijkheid nadert tot buikpijn. [37:32] Door de onverzadelijkheid zijn er velen gestorven, maar die daarop let zal zijn leven verlengen.
Copyright information for DutSVVA